KOPP-blog: Telefoontjes
MIJN MOEDER BELDE IEDERE DINSDAG. Zij woonde niet meer bij ons. Dat was zielig. Dus we moesten haar onze volle aandacht geven als ze belde. Wat best moeilijk was – ze luisterde nooit naar ons en haar verhalen waren onsamenhangend en gênant.
Toen ik eenmaal op mezelf woonde, belde ze nog steeds. Maar toen had ik er wat op gevonden: ik gaf de hoorn door aan mijn huisgenoten. Om de beurt vijf minuten. Ik ging ondertussen de planten water geven. Af en toe zeiden zij ‘hm hm’ en ‘oh ja’. Als ze dan na een kwartier aan mijn moeder vroegen of die mij nog wilde hebben, zei ze: ‘Nee hoor, ik heb je nou wel lang genoeg gesproken.’
Zelf ben ik met mijn moeders vroege dood aan verdere telefoontjes ontsnapt. Maar in mijn praktijk is het een terugkerend thema. Moeder (of vader) met psychische problemen doet een beroep op volwassen dochter (of zoon). Belt iedere week, iedere dag of zestig keer per dag. Telefoontjes die met angst en beven beantwoord worden. Wat gebeurt er toch in die gesprekken?
Je neemt je voor om er niet in te trappen. Keer op keer. Je wéét dat moeder je zal manipuleren, dat ze je beloftes aftroggelt die je niet wilt maken, dat ze je uitspraken ontfutselt die niet uit je hart komen. Als je de telefoon neerlegt denk je: ‘Wat ben ik een stom rund’ en je hebt spijt van de zoveelste anderhalf uur terwijl je je nog zo had voorgenomen om het bij twintig minuten te houden. Je partner kijkt je hoofdschuddend aan. En je schaamt je, je bent boos op jezelf. Begrenzen, begrenzen, begrenzen – je weet het heus wel. Maar kun je het eigenlijk wel helpen?
Wat is dat toch, dat je bij deze gesprekken de beschikking niet lijkt te hebben over je volwassen verstandelijke vermogens? Het antwoord is simpel. Je bént op het moment van het telefoontje emotioneel niet volwassen. Je zit gevangen in je kinderlijke beleving. Degene die jouw moeder aan de telefoon heeft, is het kind dat álles zal doen om haar moeder tevreden te houden. Dat was vroeger van levensbelang, begrenzen was geen optie en dat heb je dus ook nooit geleerd. Je was afhankelijk van haar grillen en luimen. En nu probeer je nog steeds, als het kind dat je was, de schadelijke situatie van toen te repareren. Alles om maar niet te hoeven voelen hoe het wás.
Die telefoontjes geven veel stress. Behalve dat vader of moeder een beroep doet op aandacht, toewijding of verzorging, waar je misschien helemaal geen tijd of ruimte voor hebt, kom je met zo’n gesprek ook nog eens in een spagaat terecht tussen die twee delen van jezelf. Die komen in conflict met elkaar én vaak ook nog met de rest van de wereld, die daar (begrijpelijkerwijs) niets van snapt. En dat voelt niet fijn, zacht gezegd.
Ik was nog jong toen mijn moeder stierf. Eenentwintig. Ik heb er slechts een begin van meegemaakt dat ze een beroep op mij ging doen. Onverwachts komen logeren. Waarbij ze mijn leven én dat van mijn huisgenoten volledig ontregelde. Ik had nog geen verantwoordelijkheden in die tijd… ik kon er de gek mee steken als ze vertrokken was. Alles flink afsoppen en opruimen om alle sporen van haar aanwezigheid uit te wissen. Zij bleef dan wel weer een paar weken weg.
Voor veel van mijn klanten ligt dat heel anders. Sommige moeders blijven tientallen jaren bellen. Sommige vaders blijven tientallen jaren hulp vragen omdat ze het huishouden niet rond krijgen. Of andere varianten. Tot je er zelf helemaal krankjorum van wordt omdat je nou eenmaal geen verantwoordelijkheid behoort te dragen voor het emotionele welzijn van je ouder(s). Niet ten koste van jezelf en je eigen gezin in elk geval. Je zult dus inderdaad moeten leren begrenzen. En dat gaat niet vanzelf, daar moet je traumawerk voor doen.
Je hebt uiteindelijk die ondraaglijke waarheid te onderkennen waar we als KOPP allemaal in meerdere of mindere mate mee te maken hebben: dat je ouder niet in staat was om voor je te zorgen. En dat je daar in het hier en nu niets meer aan kan veranderen. Pas dan zul je je vrij voelen om te leren begrenzen.